Landschap

Aan de binnenduinrand van Egmond-Binnen, vlak bij de ingang van het Noordhollands duinreservaat, ligt de Adelbertusakker.

Invloed van de zee

De historie van Egmond én van de Adelbertusakker hangt nauw samen met het landschap en de voortdurende landschappelijke veranderingen. In de periode tussen de 10e en de 11e eeuw heersten flinke verstuivingen. De laatste waterverbindingen met de zee waren dicht gestoven. Het Oer-IJ kon niet meer in zee uitwateren en zocht bij hoog water zijn weg langs de strandwallen. De wadstrandvlaktes werden regelmatig onder water gezet, niet alleen door hoogwaterstanden van het Oer-IJ, maar ook door hevige regenval en door het kwelwater uit de duinen. De Egmonder- en Bergermeren werden moerassige gebieden. Aanvankelijk kon de mens hiertegen alleen maar defensief optreden. Men nam er niet langer genoegen mee om naar natuurlijke of kunstmatige hoogten te vluchten als het water bezit nam van de vlakten. Het droge land werd verdedigd door het op te hogen of later te omgeven door een dijk. Van een weloverwogen plan was daarbij (nog) geen sprake. Ieder dorp of buurtschap was op eigen veiligheid uit en bouwde dijken of wallen.

 

Zanddijk en Limmerdam

De Zanddijk was één van de eerste dijken, omstreeks 1050 aangelegd door de abdij. Kort daarna volgde de Limmerdam. De dijken verbonden de strandwallen met elkaar. Over het jaartal en de waterkerende functie zijn de deskundigen het niet met elkaar eens. We vinden de dijk al beschreven in de Vita Sancti Adalberti secunda cum miraculis novis. Hieraan zijn een aantal wonderverhalen toegevoegd waarvan er twee over de Zanddijk gaan.

 

Rondom de Zanddijk

Het eerste verhaal speelt in de tijd dat Stephanus abt van Egmond was, tussen 1057 en 1083. Abt Stephanus was toen al van respectabele leeftijd. De dijk zou dus rond 1050 aangelegd zijn, hoewel er in die tijd geen sprake was van stormvloeden.

De aanleg van de allereerste dijken in het kustgebied kan in verband gebracht worden met de vorming van de jonge duinen in de elfde en twaalfde eeuw. De verstoring van de waterhuishouding die deze ontwikkeling met zich meebracht, greep diep in. Vanwege het dichtstuiven van de mondingen van het Oer-IJ was waterafvoer in westelijke richting voortaan niet meer mogelijk. Het is niet moeilijk een voorstelling te maken van de problemen die dit met zich meebracht. Het IJ, gevoed door Spaarne, Zaan en Amstel, zocht een mogelijkheid tot afwatering in het oosten en vond deze in het uitbreidende Almere.

Hoe het ook geweest mag zijn, de Zanddijk bracht de mensen met droge voeten van de geest bij Arem naar de strandwal bij Limmen. Echter was de waterhuishouding danig in de war. Toen er vanuit het zuiden geen overstromingsgevaar meer was kwam het water uit het noorden! Ook hiervan getuigt een wonderverhaal.

 

Invloed van de Rekere 

Het water uit het noorden kwam binnen via de Rekere, die omstreeks de 10e eeuw is ontstaan. Het was de grens tussen Kennemerland en West- Friesland en was een breed wad. Bij stormvloeden kwam het water tot in Alkmaar en zal dus ook de Egmonder- en Bergermeren gevuld hebben.

Een knik in de Zanddijk en een in de Vennewatersweg, een oude waterloop bij Bakkum, en de Egmonder Vaart geven de oostgrens van het dorpsgebied van Egmond aan. De oude waterloop is duidelijk op de kaart van de Roo te zien als een kronkelende strook delgrond die eindigt tegen de Zanddijk. Dit wijst op een overstroming van het noorden uit, vanuit de Rekere, na aanleg van de Zanddijk in de 11e eeuw.

 

Dijken

In de tijd dat de invloed van de zee vanuit het noorden de boventoon voerde, is de abt van Egmond overgegaan tot het leggen van een dijk die in grote trekken evenwijdig aan de binnenduinrand liep, tussen de jurisdictiegrenzen van de abdij, tussen Rinnegom en Arem. Deze dijk, de Hogedijk, omsloot een langwerpige, grotendeels hoog gelegen strook land. Als weg is deze dijk nog te volgen tot aan de Hoevervaart. Vermoedelijk heeft deze dijk doorgelopen tot de Tiggellaan. In zijn oorspronkelijke lengte omvat deze dijk zowel de gronden van de abdij als de gronden bij Egmond aan den Hoef, de zetel van de heer van Egmond. Dat schijnt er op te wijzen dat tijdens de aanleg van de dijk, de abt en zijn advocaat, de heer van Egmond, (nog) niet in onderlinge twist verwikkeld waren. Vermoedelijk stamt de dijk uit de periode dat het water uit het noorden kwam, omstreeks 1150. Omstreeks 1400 liet Arend van Egmond de Hoevervaart graven, die via de meren verbinding gaf met Alkmaar. De vaart kruiste de Hogedijk. Ten zuiden werd de Mosselaan aangelegd en ten noorden de Hofdijk.

De zuidkant van de hoge gronden van Bergen werd  beschermd met de Nesdijk en het Wiertdijkje. In 1212 werd de dijk van Bergen naar Alkmaar aangelegd waarmee het opdringende water van de Rekere werd gestopt. De Rekere kon nog wel zijn invloed uitoefenen op de landen ten oosten van Alkmaar en Heiloo, tot aan de Limmerdam. Hieraan kwam een einde toen omstreeks 1255 bij Alkmaar een dam in de Rekere werd gelegd: de Heilooërdijk. Deze is vermoedelijk in 1280 aangelegd.

 

De omgeving van de Abdij, Rinnegom en Arem

Het gebied waarover het klooster van Egmond de jurisdictie uitoefende, besloeg het gebied van Rinnegom en het noorden van Arem.

Het klooster had in de 2e helft van de 10e eeuw, blijkens een aantekening in het evangelieboek, van graaf Dirk II bezittingen gekregen in Arem en Rinnegom. Rinnegom is tegenwoordig nog een buurtschap tussen Egmond-Binnen en Egmond aan den Hoef, de naam Arem is verloren gegaan. Het zou in de buurt gelegen hebben van het huidige Noord-Bakkum of ten noord-westen daarvan. Waarschijnlijk is het tijdens de grote verstuivingen onbewoonbaar geworden en verlaten. Misschien zal er ooit iets meer van ontdekt worden. In oorkonden van 1371 en 1395 treft men nog de naam Aremermede aan, die herinnert aan het oude Arem.

Te Arem is een duidelijk geest te zien, begrensd door de Zanddijk, Limmerweg en Hogeweg. Een geest is in Rinnegom niet meer aan te wijzen, maar het centrum moet gezocht worden bij het kruispunt van de Herenweg met de Weg naar de Bleek (Rinnegommer skilpweg) – Rinnegommerlaan. Deze Rinnegommerlaan heet blijkens de kaart van Dou ten oosten van de Hooge dijk Rinnegoms Vennewater en loopt in de Sammerpolder. Uiteraard bezat het klooster Egmond veel land in de naaste omgeving. Langzamerhand verkrijgt het klooster ook de jurisdictie over dit gebied. Het strekt zich dan uit, zoals blijkt uit een (valse) oorkonde gedateerd in 1083, van het Wimmenummerzwet tot in Arem. Tussen 1212 en 1214 schenkt graaf Willem I het klooster al het droogvallende land gelegen tussen Aremersweth en Wymnemersweth. De Wimmenummerzwet is de grens tussen Wimmenum en Egmond aan den  Hoef, de tegenwoordige Tiggellaan, nog steeds een sectiegrens bij het kadaster en vroeger van het graafschap Egmond. De Aremerzwet is de huidige gemeentegrens tussen Egmond en Castricum. Deze gemeentegrens is namelijk de zuidgrens van het baljuwschap van de Egmonden in 1795, de rechtstreekse opvolger van het graafschap Egmond, dat gelegen was tussen genoemde zwetten. Tegenwoordig is dit het gebied van de voormalige gemeente Egmond-Binnen, zonder de sectie Wimmenum. Bij de Tiggellaan, bij Waterrijk, ten zuiden van de Zanddijk en bij de Schulpvaart dringt de lage vochtige grond iedere keer sterk naar het westen op en vormt daardoor min of meer natuurlijke grenzen.

Overigens ondervindt men ook nu aan de noord-west kant van het dorp steeds meer last van het opdringende kwelwater omdat het hier tegen de oude geest oploopt.

 

Overslagplaats

Het klooster van Egmond had in de 10e eeuw, toen er nog open verbindingen te water waren, eenzelfde fysisch-geografische ligging als bijvoorbeeld Beverwijk. Op de geestgrond kwam de landweg dicht bij de waterweg en was overslag van goederen mogelijk. Er zijn enige munten te Egmond gevonden waarvan men vermoedt dat ze wel eens ter plaatse geslagen zouden kunnen zijn. Zo er al een begin van handel geweest is, is dit betrekkelijk snel weer verdwenen door de opslibbing van de geulen uit de Karolingisch Ottoonse transgressiefase. Omstreeks 1212 wordt de dijk van Bergen naar Alkmaar gelegd en daarmee de verbinding over water met Egmond bemoeilijkt. Men vraagt zich af of juist niet omstreeks 1150 de eerste inbraken tijdens de laatmiddeleeuwse transgressie de oorzaak waren dat Egmond een korte tijd een redelijke verbinding te water had. Een dergelijk betekenis van Egmond heeft echter slechts kort geduurd. Weldra moet men de voornaamste centra van overslaghandel zoeken in Uitgeest, Akersloot en vooral in Alkmaar, meer naar het oosten toe dus, waar de waterverbindingen beter waren.

 

Egmond aan Zee

De Egmonder- en Bergermeer droogden op, de verbinding naar zee was definitief dicht gestoven. Een deel van de bevolking rond de abdij hield zich bezig met de visvangst en de abdij was een groot afnemer. Toen visvangst op de meren niet meer mogelijk was liet een zekere Walger, zesde rentmeester van de abdij, vlak bij zee een tiental huizen bouwen. Daarin konden een paar arme gezinnen wonen, die zich met de visvangst bezig hielden, onder uitdrukkelijk beding dat zij van de vangst een tiende vis aan de abdij zouden afstaan. Dat was in 977, de naam Egmond aan Zee komt pas voor in geschriften uit 1449.

 

Egmond aan den Hoef

Egmond aan den Hoef heeft de toevoeging Egmond gekregen, omdat het in het gebied lag waarover het klooster de jurisdictie uitoefende, het later baljuwschap van Egmond. Egmond aan den Hoef heette oorspronkelijk alleen Hoef. Het was een onderdeel van Rinnegom, want het Slot op den Hoef wordt in oorkonden van de 15e eeuw ook wel het Slot te Rinnegom genoemd. De grond waarop het slot gebouwd is, was oorspronkelijk eigendom van de abdij en het lijkt waarschijnlijk dat deze de grond van de graaf heeft ontvangen, want Dirk II schonk acht hoeven te Rinnegom aan het klooster. Rinnegom ligt ten noorden van Egmond (Binnen). Het vormde een aparte banne, want er werd gesproken van de banne van Rinnegom. De grens met Egmond werd gevormd door de Galenvoort en is te zoeken bij de boerderij Waterrijk.

 

Wimmenum

Het oude bouwland van Wimmenum, de Wymmenemer gheest is nog wel aan te wijzen, begrensd door de Heerenweg en de Lydtweg (op de kaart van Dou). Ten oosten van de boerderij Schuilenburg lag de lage geest. Dit Wimmenum heette vroeger Suutwymmen. Noord-Wimmenum is het tegenwoordige buurtschap het Woud.

Het is duidelijk dat ook Wimmenum min of meer een natuurlijke eenheid vormde. In het westen werd het begrensd door de duinen en de zee, in het oosten door de moerassen van de Egmonder Meer. Het Woud vormde een oude grens met Bergen, terwijl ten zuiden van de Tiggellaan (komt van ‘tichelen’ = klei winnen) de vochtige strandwalgronden en de pikkleigronden weer ver naar het westen opdringen en zo een grens vormden met Rinnegom. Men vraagt zich af of niet oorspronkelijk deze laagte zelf de grens heeft gevormd. De verandering zou dan plaats gehad kunnen hebben onder invloed van het klooster van Egmond. Tussen de geest van Wimmenum en de nieuwe duinen ligt nu een strook zeer vochtige strandwalgronden. Dit wordt veroorzaakt door het drangwater uit de duinen. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat deze hoge duinen in de middeleeuwen naar het oosten zijn opgedrongen.

 

Het Wimmenummer woud

Het Woud of Wimmenummerwoud. Hier moet in de middeleeuwen een moerassig bos geweest zijn blijkens de naam. Ook nu nog is de grondsoort hier gekarteerd als vochtige tot zeer vochtige duinzandgrond. Ten noordoosten van dit woud sluit het pikkleigebied aan dat ten tijde van de Romeinen is afgezet dus in de laat-Romeinse, vroeg middeleeuwse transgressiefase. Ook de pikklei was grotendeels een moerasformatie. In de 12e eeuw wordt dit gebied weer overstroomd, waarbij de oorspronkelijke verkaveling werd verstoord. Men vraagt zich af of hier niet min of meer tot omstreeks 1200 continu een moerasgebied gelegen heeft dat gedeeltelijk uit moerasbos, en gedeeltelijk uit pikklei-sedimentatiegebied bestond. Het is dan ook niet zeker dat tijdens de inbraak van de laatmiddeleeuwse transgressie in dit gebied belangrijke reeds verkavelde gebieden verloren zijn gegaan. De in het begin van de 13e eeuw aangelegde verbindingsdijk tussen Bergen en Alkmaar heeft weliswaar het binnendringen van zout water belet, maar door het moeilijker afvoeren van het duinwater tevens bevorderd dat de moerassen vooral ’s winters het karakter van ondiepe meren kregen. In het Wimmenummerwoud lag een buurtschap dat Welhem heette.

 

Castricum

Het gebied van Castricum was in de Romeinse tijd al bewoond. Boven dit oude bewoningsvlak ligt zavelig materiaal met meestal een diepbruine tot grijsbruine kleur boven in het profiel, waaruit duidelijk de invloed van een vroegere langdurige bosbegroeiing spreekt. Deze bosbegroeiing met voornamelijk zomereik, beuk en wilg kwam na 200 na Christus tot stand en heeft vele eeuwen geduurd.

 

Bakkum

Bakkum vormde vroeger een eigen banne. Tegenwoordig vormt het gebied van Bakkum de kadastrale sectie A van de gemeente Castricum met de Schulpvaart als grens. De Schulpvaart heeft nog altijd het grillige karakter van een oude stroomgeul uit het Oer-IJ estuarium. Tijdens de republiek was deze banne groter dan oorspronkelijk. Het tegenwoordige Zuid-Bakkum is het oude Bakkum; wat tegenwoordig Noord-Bakkum heet is mogelijk een deel geweest van een vroegere buurt, Arem genoemd. Op oude kaarten, zoals die van Dou, treft men de naam Noord-Bakkum niet aan; Zuid-Bakkum heet hier kortweg Bakkum. De grens kan gelegen hebben langs de Zanddijk, die op een waterscheiding ligt. Veelal werden dergelijke keringen op de grenzen aangebracht.

De geest van Bakkum lag aan de oostkant van de Herenweg, tussen de jeugdherberg Koningsbosch en de van Tienhoven-hoeve in. De Beckemergeest wordt in 1430 genoemd. Verder ten oosten lag een bedijkt gedeelte land (weiland?). Vermoedelijk is dit de ‘Oude Venne’ die  in 1465 is genoemd. Een gedeelte van de ringdijk bestaat nog. Op de kaart van Dou heet deze in het noorden Zee Rijdts Dyckie en in het zuiden de Zuyd Dyck. Het is nu een beschermd natuurgebied.

Te Bakkum stond een in 1351 gestichte kapel die onder de kerk van Egmond resorteerde.

 

De Berger- en Egmonder meren

In de ondiepe waddenzee achter de strandwal Bergen-Egmond wordt een compacte laag oude zeeklei en zand afgezet. Deze klei bevat veel veenresten die na oxydatie een zure klei opleveren. De klei wordt ook wel pikklei of katteklei genoemd, vanwege de geringe vruchtbaarheid. Vanaf de 10e eeuw, als de kustlijn gesloten is, wordt een groot deel van dit pikkleipakket weer afgevoerd langs kreken en geulen door de eb- en vloedstromen via de Zijpe en de Rekere in dit gebied. Van het pikkleidek blijven hier en daar eilandjes over waarvan de grootste later door omdijking voor verdere afkalving zijn behouden. De Berger- en Egmondermeren vormen het laagste gedeelte waarop het duinwater zich verzamelde. Rondom de hogere plekken die als eilanden in het meer opdoken bleven poelen en ondiepe meren achter. Het duinwater was een voedselarm water en maakte de grond onvruchtbaar. Toch werd het water zo goed mogelijk gebruikt. Het bleek een gemakkelijke en goedkope weg naar Alkmaar te zijn, wanneer de ondiepten door het graven van vaarten begaanbaar gemaakt waren. Het was een visrijk water en de hoger gelegen delen waren geschikt voor weide- en hooiland.

Het gebied van de Berger- en Egmondermeren werd omstreeks 1212 van het buitenwater van de Rekere afgesloten door de dijk van Bergen naar Alkmaar.

In 1264 werd de Rekere bij de Zijpe afgesloten door een dam zonder spuisluis, zodat in het noorden geen mogelijkheid tot uitwatering bestond. Verder was de Rekere in Alkmaar al in 1254 of 55 afgedamd; wel was er een spuisluis in deze dam, maar toch moet voor de Berger- en Egmondermeren sinds 1264 behoefte zijn ontstaan aan een nieuwe uitwatering. Deze werd gerealiseerd door het graven van de Lange- en de Kortesloot met een sluisje uitmondend zuidwaarts voorbij de Dijk te Alkmaar, waar nog was te profiteren van laag water door drift en getij. Langs deze weg maakte het spuiwater vanuit het Bergermeer een scherpe bocht om de noordkant van de hoge gronden van Alkmaar.

 

De eerste watermolens

Toch stonden ‘s winters de laagste landen bij de Berger- en Egmondermeren blank, mede veroorzaakt door water dat uit de duinen kwam. Dit heeft er toe bijgedragen dat men windbemaling ging toepassen. Voor de algehele drooglegging der meren werd ondernomen waren al wat kaden en dijken gelegd om enkele hooilanden bij Egmond aan de Hoef en het Molenland, dat al in 1479 door graaf Jan van Egmond met kleine watermolentjes werd drooggehouden. In 1532 werden tussen de Langesloot en de Rekere  twee achtkantige molens gezet, de Egmonder- en Bergermeer watermolens, bekend als de Brantgen Heinismolens. In 1533 waren de molens gereed maar het malen werd verboden. Het was vooral de abt van Egmond, die vreesde benadeeld te zullen worden in de visserij en in de vrije vaart naar de abdij. Na het voeren van processen werden er afspraken gemaakt, maar het malen werd geen succes.

 

Succesvolle onderneming

Het grote werk volgde in 1564. Het was een gemeenschappelijke onderneming van graaf Lamoraal van Egmond en heer Hendrik van Brederode (heer van Bergen). Zij hadden de nodige ervaring opgedaan met meertjes in Geestmerambacht. Het omvatte het graven van een ringvaart, een scheisloot tussen hun gebiedsdelen en het leggen van een kadijk langs de binnenzijde van de ringvaart. Tenslotte moesten de nodige molens worden gezet. De bemaling neemt enkele jaren in beslag en in 1567 begint men met de verkaveling.

 

Allerheiligenvloed

In 1570 tijdens de Allerheiligenvloed loopt alles weer onder water, waarschijnlijk via Schermer en de in 1564 gegraven Steesloot tussen Alkmaar en de Hoevervaart.

In 1578 kwam een hernieuwde drooglegging aan de orde. De waterhuishouding is door de vele verschillende polders en het omringende oude land altijd een ingewikkelde zaak geweest. Van zuid naar noord zien we de volgende polders; de Sammerpolder, de Zuidermeerpolder, de Baafjespolder, de Maalwaterpolder, de Visscherijmolenpolder, de Geestmolenpolder, de Bovenpolder, de Bosmolenpolder, de Wimmenummerpolder, de Philisteinsepolder, de Damlanderpolder en de Bergermeerpolder.

 

Bollengronden

De polders van de Egmondermeer zijn aangewezen als bollenconcentratiegebied. Veel van de landen worden omgegrond waardoor de natuurlijk profielen verdwijnen. Voor de Sammerpolder bestaat een herverkavelingsplan waarbij ook de oude erosiegeulen zullen worden gedempt. Daarmee gaat een landschap van grote cultuur-historische waarde voorgoed verloren.